Marc Hendrickx      05-04-2005

In de periode 1997-2003 werd een bouwhistorisch en archivalisch onderzoek verricht van de panden Groote Schalie Loove (Koolkaai 15), Orgel (Grote Kraaiwijk 8), Corenblomme (Grote Kraaiwijk 6), Schilt van der Gouwe (Grote Kraaiwijk 4) en St. Jacob (Grote Kraaiwijk 2). Deze vijf panden vormen een aaneengesloten reeks van de huidige Koolkaai (de vroegere Holenvliet) naar de huidige St. Paulusplaats (de vroegere Huidenmarkt). Het onderzoek leverde de volgende gegevens op.

Het hoekpand Groote Schalie Loove (Koolkaai 15) is een pand uit het derde kwart van de 15de eeuw (c.f. dendrochr. ond. Univ. Luik), op de overgang van hout- naar steenbouw. Kenmerkend voor de architectuur uit deze periode is het gebruik van korbeelconstructies, roosteringen met opliggende kinderbalken, kopschotjes en steunlatten, alsmede vensters met een schuine profilering van de negblokken. Het pand stond oorspronkelijk alleen (zo zijn er b.v. geen buurankers bewaard) en had haar voorgevel mogelijk in de Grote Kraaiwijk. Binnenin kon op de benedenverdieping de originele spiltrap worden gelokaliseerd, evenals de plaats van drie insteekverdiepingen. Via archeologisch onderzoek door de stedelijke afdeling archeologie werd een vroeger vloerniveau ontdekt en de fundamenten van een binnenmuur en twee haarden. De roosteringen waren afgewerkt met rode, witte en okeren verflagen; ook de buitengevel was van een roze-rode en witte afwerkingslaag voorzien. Op de eerste verdieping werd een schouw met twee gebeeldhouwde, originele schouwkoppen bewaard, die voor Antwerpen bijzonder zeldzaam kunnen genoemd worden; niet minder spectaculair is de zeldzame, nog volledig originele dakkap.

Het pand Orgel (Grote Kraaiwijk 8) vormt een invulbouw tussen de Groote Schalie Loove en Corenblomme (Grote Kraaiwijk 6). Indicaties daarvoor zijn de zeer verzorgde afwerking van de scheimuur met de Groote Schalie Loove (wat eveneens duidt op het vroegere alleenstaand karakter van de laatste), en het feit dat de scheimuur met Corenblomme sporen vertoont van langdurige blootstelling aan regen en stof. Er is bovendien helemaal geen verankering met de buurpanden. In het voorhuis van Orgel werden op de benedenverdieping aanwijzingen voor een gangwand en mogelijk bijbehorende insteekverdieping ontdekt; op de eerste verdieping was een vlechtingenstructuur zichtbaar die bij nader toezien de zuidelijke zijwand bleek te zijn van het nr. 6 (zie verder). Uit de vergelijking van de plattegrond met een aantal merkwaardigheden in de archiefgegevens werd de hypothese geformuleerd dat het achterhuis van Orgel oorspronkelijk het achterhuis moest geweest zijn van de Cleyne Schalie Loove (Koolkaai 13); het pand bezit trouwens nog de toegemetste doorgang naar nr. 13. Op de bovenverdieping van het achterhuis werd dan weer een oude vlechtingenstructuur in de westmuur blootgelegd. Bijzonder belangrijk zijn zeker ook de aanwijzingen voor grootschalige verbouwingen in het voorhuis. Blijkens uitbraaksporen onder de moerbalken kende het pand al vrij vroeg een verhoging van al haar roosteringen (!); op de dakverdieping werden bovendien erg onverwacht een zevental in het gebinte verwerkte oudere balken gevonden, waarvan er vijf mogelijk deel uitmaakten van de oorspronkelijke houten gevel van het pand. Het betrof vermoedelijk een raamdorpel, twee lateien, een deurpost en een gevelbalk; de hoeveelheid materiaal liet zelfs toe over te gaan tot een reconstructie van de houten gevel. Blijkens de gevelankers moet deze verstening rond 1620 gebeurd zijn, wat enigszins bevestigd lijkt te worden via het archiefonderzoek: in 1620 wordt het pand met een tussentijd van één maand tijd twee maal verkocht...

Bij onderzoek van de scheimuren van het pand Corenblomme (Grote Kraaiwijk 6) bleek dat de in het nr. 8 al ontdekte zijwand met vlechtingen deel uitmaakte van een breedhuis waartoe naast het nr. 6 ook het nr. 4 behoorde. In dat verband wordt in archiefdocumenten al in 1463 expliciet de term loove gebruikt; en mogelijk bestaat dit breedhuis zelfs al in 1447. Rond 1623 werd dit deel van de loove mogelijk verbouwd tot een trap- of puntgevel, en rond 1830 werd ook deze getransformeerd tot een lijstgevel, waarna het pand in de 20ste eeuw nog een vierde bouwfase kende.

Het pand Schilt van de Gouwe (Grote Kraaiwijk 4) kende grosso modo dezelfde geschiedenis als het nr. 6: loove, trap- of puntgevel, lijstgevel, 20ste-eeuwse verbouwing.

In het pand St. Jacob (Grote Kraaiwijk 2) werden in de scheimuur met het nr. 4 fragmenten van vlechtingen ontdekt: de noordelijke zijmuur van de loove.

Besluit?
1. Een onderzoek van vijf buurpanden biedt veel meer inzicht in de soms gemeenschappelijke voorgeschiedenis dan een onderzoek van één pand dat doet.
2. Soms bestaat een pand uit niet meer dan enkele herplaatste roosteringen, een opgehoogde dakhelling, een achtermuur en oorspronkelijk een opgevuld houten gevelskelet als scherm (c.f. Orgel). De vraagstelling bij bouwhistorisch onderzoek moet dan ook soms fundamenteel gewijzigd worden: in plaats van zich af te vragen hoe oud een pand is stelt men soms beter de vraag hoe oud welk déél van het pand is...
3. Het is tijd voor een andere benadering van herbruikstukken : in plaats van ze te beschouwen als niet origineel, is het beter ze te aanzien als aanwijzers van een vroegere fase van het pand. Waarschijnlijk bevatten nog flink wat Antwerpse panden dan ook sporen van 15de of vroegere eeuwen, alleen moeten ze herkend worden....

Bibliografie:
Bulletin van de Antwerpse Vereniging voor Bodem- en Grotonderzoek, 1998/1-4, p. 1-197, 2000/II, p. 1-65 en 2001/II, p. 1-60.

Tussen haringen en kraaien: bouwhistorisch onderzoek van vijf aansluitende panden tussen Koolkaai en Huidenmarkt te Antwerpen