Marc Somers      01-02-2000

In 1871 vormden de Antwerpse ondernemers Alfons Janssens en August Stalins, fotografen, decoratieschilders en glazeniers, samen met tien vrienden en werknemers de 'Club der XII', met de bedoeling om maandelijks onderling in besloten kring voordrachtavonden te organiseren.
Niets wees er op dat de club ongeveer zestig jaar actief zou zijn en in totaal over deze periode heen 37 leden zou tellen. Naar alle waarschijnlijkheid hielden de werkzaamheden pas op in 1933, bij het overlijden van Frans Claes, de laatste voorzitter. De maandelijkse lezingen vormden de uitdrukking van de sterk uiteenlopende interessegebieden van de leden: kunst, oudheidkunde, reizen, maatschappelijke vraagstukken, exacte wetenschappen als fysica en chemie. Het milieu van fotografen, met hun drang tot experimenteren in deze relatief nieuwe discipline, was daar niet vreemd aan.

In de Antwerpse cultuurgeschiedenis is nagenoeg niets bekend over de club. Een beperkt aantal archivalische documenten laat ons toe een beeld te vormen van deze hechte en vrij gesloten vriendengroep. Apotheker en oudheidkundige Oscar van Schoor zorgde voor een definitieve versie van de verslagboeken van 1871 tot 1916, in drie cahiers. Zij bevatten niet alleen de titels van de voordrachten ( en soms de samenvattingen), maar zij tekenen ook de aanwezigheden op en bevatten persoonlijke bijzonderheden over de leden: doodsprentjes en doodskaarten, behaalde onderscheidingen, huldezittingen e.d. Aangezien de meeste leden geen blijvende bekendheid op cultureel of wetenschappelijk gebied verwierven, is deze informatie vaak van wezenlijk biografisch belang.

Benevens de verslagboeken staan twee huldealbums ter beschikking, één uit 1913, aangeboden aan stadsarchivaris F. Jos van den Branden, en één uit 1922 aan Frans Claes, met hoofdzakelijk fotomateriaal.

De eerste 'generatie' van twaalf leden is bijna volledig te situeren in de vrienden- en relatiekring van Janssens en Stalins. Het zijn lang niet allemaal intellectuelen, maar ook ambachtslui, decoratiekunstenaars en volksfiguren. Na een geleidelijke vernieuwing van het ledenbestand vertoonde een volgende generatie, vanaf ongeveer de jaren 1890, een intellectualistisch profiel. Allen hadden zij één zaak gemeen: hun liefde voor de oudheidkunde en het verleden van de Scheldestad. Enkele leden waren verzamelaars van historische objecten. Dit gold zeker voor de tweede generatie, met aan het hoofd Frans Claes, conservator van de Antwerpse musea Steen en Vleeshuis én van een privé-museum 'De Gulden Spoor' in de Sint-Vincentiusstraat, vermaard door zijn voorwerpen uit het oude Antwerpse gildewezen.

De club gaf ten huize van Claes mee de impuls tot de oprichting in 1910 van de Antwerpse Oudheidkundige Kring. De vereniging trad zelden of nooit naar buiten en publiceerde niets als geleerd genootschap. Zij bewees wel haar nut door de voortdurende intellectuele confrontatie van bevindingen uit de meest uiteenlopende disciplines.

De meeste leden waren katholiek en flamingantisch. De onderlinge band werd verstevigd door de 19de-eeuws ingekleurde romantische verering voor het verleden, maar evenzeer door een ongebreidelde nieuwsgierigheid naar de nieuwste verworvenheden en ontdekkingen in de humane én in de exacte wetenschappen. De 'Club der XII' zorgde op een originele wijze voor de vriendschapsbanden tussen enkele tientallen leden van de Antwerpse intelligentsia, vanaf de jaren 1870 tot vooraan in de jaren 1930.

De Club der XII (1871-1933)