Koen Wouters      04-10-2005

Het monumentale stadhuis op de Grote Markt is ongetwijfeld één van de meest tastbare getuigen van de intense economische dynamiek en het stedelijke zelfbewustzijn in het zestiende-eeuwse Antwerpen. Tot de inhuldiging van dit bouwwerk, opgetrokken tussen 1561 en 1565, vonden de wethouders onderdak in een onopvallend, laatmiddeleeuws raadhuis. Het contrast tussen beide gebouwen vormt een treffende illustratie van de diepgaande transformatie van de Scheldestad in haar ‘Gouden Eeuw’. Talloze historici hebben er echter op gewezen dat de politieke leiders in deze periode weinig verschilden van hun voorgangers uit de late vijftiende eeuw. De houding van de economische elite lijkt daarbij van cruciaal belang. In tegenstelling tot hun collega’s in andere rijzende commerciële centra zoals Londen, Lyon en Sevilla, deden de tenoren uit het Antwerpse koopliedenmilieu geen greep naar de macht. Het middeleeuwse patriciaat kon bijgevolg ongehinderd op post blijven.

In deze lezing hebben we de problematiek benaderd vanuit het perspectief van de politieke elite. Om een antwoord te geven op de vraag hoe het patriciaat erin slaagde zijn machtspositie te consolideren, dienden we na te gaan welke middelen het daartoe kon inzetten. Met andere woorden: welke wegen stonden open voor buitenstaanders om toe te treden tot de politieke elite en in welke mate konden de gevestigde families controle uitoefenen over deze mobiliteit? De focus lag op de finale stap in het proces van sociale acceptatie, met name het verwerven van een zetel in de magistraat
Uit het onderzoek is gebleken dat een klein aantal gevestigde, patricische geslachten de zestiende-eeuwse magistraat domineerde. Een analyse van de wetsverzettingen toonde aan dat, hoewel het laatste woord bij de centrale regering lag, de eigenlijke beslissingsmacht bij de Antwerpse wethouders berustte. Nochtans leidde dit niet tot een afsluiting van de patricische rangen. Integendeel, het oude patriciaat lag zelf aan de basis van de opname van homines novi.

Aan de hand van het mutatieritme konden we vaststellen dat de doorstroming in de magistraat relatief beperkt was. Deze geringe mobiliteit hing ten dele samen met de specifieke structuur en organisatie van het schepencollege: jaarlijks werd de helft van de schepenen herbenoemd, daarenboven moesten ze geen verplichte wachttijd tussen twee mandaten respecteren. Langdurige, haast ononderbroken carrières waren hiervan een logisch gevolg. Hoewel dit alles doet vermoeden dat er weinig ruimte was voor sociale mobiliteit, is gebleken dat talrijke niet-patricische wethouders een politieke doorbraak konden afdwingen. Slaagde een klein aantal homines novi erin om door te stoten tot de absolute top van de Antwerpse politiek, enkelen bereikten zelfs het prestigieuze ambt van burgemeester. Er was dus zeker geen sprake van een afsluiting door het patriciaat zoals in de Italiaanse en Duitse stadsstaten.

Ondanks deze openheid, bleef het machtsoverwicht in handen van de patricische families en hun nauwe verwanten. Leden van deze geslachten wisten beslag te leggen op het grootste aantal mandaten, terwijl ze ook de topfuncties van binnen- en buitenburgemeester monopoliseerden. Door het unieke karakter van de benoemingsprocedure kon een aantal van hen vrijwel onafgebroken op post blijven. Het spreekt voor zich dat ze vanuit die positie een doorslaggevende invloed hadden op de politieke besluitvorming. In die zin vertoonde de Antwerpse magistraat talrijke kenmerken van het oligarchische model dat in de meeste steden van de Nederlanden voorkwam. Gezien de politieke rangen in de handelsmetropool allerminst hermetisch gesloten werden, kunnen we spreken van een open oligarchie.

Bibliografie:
Koen Wouters, “Een open oligarchie? De machtsstructuur in de Antwerpse magistraat tijdens de periode 1520-1555”, in: Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 82 (2004) 905-934.

Continuïteit of vernieuwing? De politieke elite in het 16de-eeuwse Antwerpen