Gustaaf Asaert      04-06-2013

De Antwerpse brouwerij was voor haar productiemiddelen (water, graan, brandstof en hop) grotendeels aangewezen op de buitenwereld, een geringe plaatselijke hopopbrengst niet te na gesproken.
Biertransporten verliepen binnen het kader van het plaatselijk ambachtswezen, dat was gewapend met monopolies, toegestaan door de stedelijke overheid die de ambachten controleerde in dit geval voornamelijk met het oog op een stipte inning van de accijnzen. Bovendien heeft de magistraat zich ook ingelaten met allerhande reguleringen in zake transport. Op dat gebied dient onderstreept dat vooral de bierimport van wezenlijk belang was. Bier, tot het ontstaan van de brouwerijen in de Nieuwstad, gewoonlijk van betere kwaliteit dan het plaatselijke brouwsel, bereikte de Scheldestad over zee van het Duitse Oostzeegebied en van Engeland. Maar van eerste orde waren de leveringen van Hollandse brouwerijen met vooraan de Goudse.

De export van de eigen productie was gericht op Vlaanderen en Zeeland. Belangrijker dan deze uitvoer was de transit waarbij de Scheldehaven als draaischijf fungeerde voor bier komend van over zee en bestemd voor het Zuid-Nederlandse hinterland waarbij verrassend Hasselt op de radar is gekomen. Biertransporten waren dus gelieerd aan scheepsvervoer zodat Antwerpen hier zijn aanlegplaatsen langs de rivier (Bierhoofd, Engelse kade) en in de Nieuwstad (Brouwersvliet) kon inzetten.

Er kan gesteld worden dat naast de productie van bier ook zijn transport in het economische leven van de metropool een bedrijfstak is geweest die menigeen werk heeft verschaft en voor de stadskas via accijnzen belangrijke bedragen heeft gegenereerd. Finaal was voor de plaatselijke consument de levering van binnen- en buitenbier ten huize een niet te versmaden element in de samenstelling van zijn eenzijdige voedselpakket.

Bibliografie:
G. Asaert, P. Daeleman en I. Derycke, Bier op Transport, Antwerpen, Pandora, 2013.

Peilingen naar biertransporten te Antwerpen in de pre-industriële tijd