Els Spitaels      01-09-2015


Deze lezing is een kennismaking met drie Antwerpse naoorlogse architecten: Renaat Braem, Jules de Roover en Georges Baines. Het werk van deze architecten is in vorm verschillend, maar hun zoektocht naar een genereuze architectuur wortelt in een gedeelde humanistische levensvisie. Daarnaast deelden zij ook hun affectieve relatie met de materiële wereld: materiaal en ambacht, en de natuur. Als toonaangevende lesgevers aan het Antwerpse architectuurinstituut (toen N.H.I.B.S.) hebben zij de benadering van interieur, architectuur en stadsontwikkeling van de volgende generaties architecten beïnvloed.

Tijdens het interbellum was het modernisme in de architectuur vooral gericht op het verbeteren van de levensomstandigheden van de gewone man; hygiëne en comfort in de woning stonden centraal. Bij Braem (1910-2001) was die sociale bewogenheid reeds aanwezig tijdens zijn studies aan de Antwerpse academie. Voor hem moest architectuur een gemeenschapskunst zijn die het hele menselijke milieu vormgeeft, ‘op de wijze van de natuur’.(1)

Na de Tweede Wereldoorlog verliest de functionalistische benadering in architectuur aan legitimiteit. De droge rationaliteit van de wederopbouwprojecten wordt internationaal bekritiseerd; ook Braem pleit voor meer aandacht voor de psychologische behoeften bij het ontwerpen. Hij vergelijkt de woning met een schelp, later met een foetus, een ‘condensatie van leven in een zich naar buiten verdedigende vorm”.(2) We herkennen die vormen in zijn plannen voor een aantal van zijn woningen en voor de Gemeentelijke bibliotheek van Schoten. Hij ziet architectuur als een levend organisme dat via sprekende ruimtelijke verhoudingen iets positiefs in de mens wakker maakt”.(3) In zijn stedenbouwkundige ontwerpen toont Braem zich een utopist met een visionair ecologisch bewustzijn.

Ook bij Jul De Roover (1913-2010) zien we, naast een sterk sociaal bewustzijn, een diepe liefde voor de natuur. De innerlijke harmonie, de ruimtelijke beleving, de directe band met de tuin en de omringende natuur zijn belangrijke elementen in zijn werk. Net als Braem gebruikt hij daarbij natuurlijke materialen die hij met uiterste zorg verwerkt: baksteen, beton, hout. Hij ontwikkelt zijn architectuur vanuit het interieur, waarbij hij zich opstelt als non-conformist: hij wil beginnen van nul, ‘faire le vide’, om de authentieke woonbehoeften van de opdrachtgevers te ontdekken.(4) Dat leidt soms tot conflicten, maar net dat verzet tegen het banale wonen maakt hem een bevlogen leraar.

Georges Baines (1925-2013) tenslotte vindt het belangrijk om zich empathisch in te leven in de wereld van de bewoners.(5) Hij vindt inspiratie in de beeldende kunst, en brengt via zijn werk herhaaldelijk een hommage aan andere architecten van wie hij de architectuur grondig bestudeert. De tuin (natuur) maakt voor hem integraal deel uit van het ontwerp. Baines bekent: ‘ Ik ben verliefd op de dingen’(6) ; hij wil met zijn architectuur de schoonheid van de materiële wereld benadrukken. Zijn oeuvre bestaat vooral uit private woningen en culturele ruimten waaronder het Museum voor fotografie in Antwerpen.

Noten:
(1) BRAEM R. in: K.M.B.A 1934, nr. 7, 8, 10, en 11.
(2) BRAEM R., Het Schoonste land ter wereld, Leuven 1987, p. 150.
(3) BRAEM R., idem, p. 122.
(4) DE ROOVER J., Tekst voor de contactdagen Scheppend ambacht, Lommel 1963.
(5) VERPOEST L., 'Stad en architectuur als ruimte van ontmoeting', in: : FRAMPTON K. e.a.: Georges Baines, Gent 2006, p. 68
(6) GUBLER J., 'Erudiet en ongetemd: de woningarchitectuur van Georges Baines', in: op.cit., p. 53.

‘Architectuur moet bijdragen aan het menselijk geluk!’