Jan Sanders      23-05-2017

In 1084 stichtte Bruno van Keulen in Zuid-Frankrijk bij Grenoble de orde der kartuizers. Deze combineerde de regel van Benedictus met het voorbeeld van de in de woestijn levende heremieten en kerkvaders. In hun kloosters, die idealiter gebouwd worden voor 12 clerici-monniken en één prior, tekent zich dit af door de bouw van individuele huisjes en een beperkt aantal gemeenschappelijke ruimten. Ze bereikten in de veertiende eeuw de Nederlanden. Ze streken toen onder meer neer op ’t Kiel bij Antwerpen, waar ze vanaf 1324 woonden. In 1542 werd hun klooster op last van de stad afgebroken omwille van de nadering van de troepen van Maarten van Rossem.

In de Meierij van ’s-Hertogenbosch startte de orde relatief laat: in 1466 in Olland (niet Holland!) aan de rand van Sint-Oedenrode. Ze vonden deze plek niet gunstig liggen en na een kort nieuw experiment vestigden ze zich in 1472 voor langere tijd aan de Dommel in Vught bij Den Bosch. Omdat deze orde vooral gericht is op contemplatie moeten de stichters ervan over een behoorlijk hoog startkapitaal beschikken en worden er hoeven geschonken aan zo'n klooster waarvan de pachtopbrengsten voor een permanente bron van inkomsten zorgen. In de buurt van Den Bosch genereerde vooral houtexploitatie behoorlijke opbrengsten. Daarnaast konden lieden uit de hogere bevolkingsklassen zich in afzonderlijke vertrekken in het klooster vestigen om gedurende hun oude dag verzorgd te worden.

De Beeldenstorm maakte in 1566 een abrupt einde aan hun rustige bestaan. Daarna volgde een moeizame zwerftocht door de Meierij, totdat duidelijk werd dat daar geen toekomst meer weggelegd was voor het klooster. Samen met enkele monniken van de kartuize van Lier (directe erfgenamen van de kartuizers op ’t Kiel) stichtten de overgebleven Bossche kartuizers in 1625 een nieuwe vestiging binnen de muren van Antwerpen, in de Rochusstraat, met steun van de invloedrijke Antwerpse thesaurier Jan De Ram. Een van de eersten was Gerardus Eligius, vicaris en kroniekschrijver van de Bossche kartuizers, die de eerste vicaris van Antwerpen werd. Door de vele schenkingen had het een rijkelijk uitzicht terwijl ook de monniken niet steeds hun principieel streven naar armoede wisten tot uitvoering te brengen. Het feit dat Antwerpen als contrareformatorisch bolwerk in die periode zeer veel kloosters zag ontstaan, leidde ertoe dat de kartuizers niet steeds geliefd waren in de Sinjorenstad.

Voortzetting van het kloosterleven in Staats Brabant was na de val van Den Bosch in 1629 onmogelijk geworden. Ondanks de snelle verhuizing uit Olland rond 1467 bleef het hart van de Meierij tot het einde toe het economische centrum van het klooster. Het boerderijenbezit strekte zich uit over het gebied Eindhoven-Tilburg-Cuijk. Het grondbezit besloeg een nog groter gebied en reikte in het noorden tot aan de Linge in Gelderland. Pas in 1658 werd het geschil tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden en de Antwerpse kartuizers over de eigendom van de resterende goederen definitief beëindigd. Het Antwerpse klooster zou tot 1783 behouden blijven tot het door de hervormingen van keizer Jozef II niet meer kon blijven bestaan.

Jan Sanders is onder meer rijksarchivaris en provinciearchivaris. Hij schreef afgelopen jaren enkele werken over deze kloosterlingen, zoals Kartuizers in het land van de Dommel. Klooster Sint-Sophia van Constantinopel bij ’s-Hertogenbosch, 1466-1641 (Pictures Publishers, Woudrichem 2012) en het bronnenboek Domus prope Buscumducis (Peeters, Leuven 2016) met onder meer de vertaling van de kroniek van Gerardus Eligius.

De kartuizers van Den Bosch en hun doorstart in Antwerpen 1466-1659