Wim Van Craenenbroeck      07-03-2017

Van in de mist der tijden waren de inwoners van Antwerpen aangewezen op “borneputten”, waarvan het aantal groeide met de stad zelf. In de zestiende eeuw waren er al meer dan 100 openbare waterputten. Een hele organisatie was opgezet om ze te onderhouden op kosten van de omwonenden, die er putgeld voor betaalden. Tussen 1600 en 1650 overdekten ze die wijkputten en voorzagen ze van een pomp. Ze werden in 1906 afgeschaft.

In de jaren 1550 ontstond in de Nieuwstad een waterleiding die de brouwers van water moest voorzien. Gilbert van Schoonbeke liet daartoe een leiding aanleggen vanuit de stadsvesten om water tot in het Waterhuis te brengen. Dat gebouw bestaat nog en is bekend onder de naam “Museum Brouwershuis”. Hierin werd vestwater opgehaald naar een waterbak op de verdieping om het van daar uit in de omgeving te verdelen. Een rosmolen dreef dat systeem aan. In 1635 kwam nog een rechtstreekse verbinding tot stand met de Herentalse Vaart, een kunstmatige waterloop die van in de jaren 1480 water aftapte van het Groot Schijn bij Immerseel (Wommelgem). Deze vorm van waterlevering werd pas in 1931 stopgezet.
Zoals in vele steden in de ons omringende landen begon Antwerpen eind negentiende eeuw een metamorfose te ondergaan. De Boeksteeg maakte plaats voor de Nationalestraat, de Scheldekaaien werden rechtgetrokken, en op de vrijgekomen vestinggronden kwamen nieuwe straten. In deze residentiewijken was behoefte aan meer comfort, ook watercomfort. Ook de aanzwengelende bedrijvigheid rond de haven deed een vraag ontstaan naar water, en de steeds weerkerende epidemieën smeekten om veilig drinkwater. Het Waterhuis en de nog bestaande stadspompen konden dat uiteraard niet leveren.

Zo kwam het dat in 1872 het liberale college van Leopold de Wael, ondernemers aansprak om een centrale watervoorziening in te richten. Eerst kwam de vennootschap Quick & Son en John Dick leidingen aanleggen, later de firma Easton & Anderson die de werken voltooiden. Ze richtten de Antwerp Water Works Cy Ltd op die de exploitatie in juni 1881 opstartten. Waarom Engelsen? Vanuit hun ervaring met vooral Londense waterbedrijven hadden zij de nodige kennis en know-how in huis om ook elders dergelijke ondernemingen op te zetten.
Ze opteerden voor water uit de Neterivier, die men aan de brug van Walem zou aanspreken. Al na enkele jaren – in 1885 – werd duidelijk dat er een fundamenteel probleem was met de kwaliteit van dat water. Stadsscheikundige Angenot had daarvoor in 1873 al gewaarschuwd. In 1893-1894 kwamen er opnieuw problemen. Van toen af werd in de Gemeenteraad het waterbedrijf zelf in vraag gesteld. Bij de Waterworks startte directeur Kemna – een natuurwetenschapper – onderzoek om het zuiveringsprobleem aan te pakken. Toch zou het nog meer dan 10 jaar duren vooraleer er een oplossing kwam, want ondertussen veranderde het politieke klimaat.

De concessieakte gaf de Stad immers de mogelijkheid om het bedrijf vanaf 1911 over te nemen. De vergoeding die daarvoor betaald moest worden was gebaseerd op de winst die de Waterworks zou maken vanaf 1906. Ze deden er dan ook alles aan om die te maximaliseren, onder meer door investeringen uit te stellen. De overname ging uiteindelijk weliswaar niet door wegens te duur, maar ondertussen was de werking wel een decennium lang lamgelegd geweest. De clausule bleek dus contraproductief.

Na 1911 konden de Waterworks opnieuw investeren in productiemiddelen, maar dan kwam de Eerste Wereldoorlog roet in het eten gooien. De Duitse bezetter nam het “vijandige” Engelse bedrijf in beslag. Weliswaar werd het na de oorlog terug in bezit gesteld van de installaties en werden er herstelbetalingen verricht, maar de bescheiden winst was ondertussen wel naar Duitse industriëlen gegaan die het bedrijf in 1917 hadden overgenomen.

In de jaren 1920 ging het herstel moeizaam. Bovendien naderde het einde van de concessie in 1930, wanneer ze de installaties kosteloos moesten overdragen aan de Stad. Het investeringsklimaat werd dus opnieuw ongunstig, wat resulteerde in een opvallend zuiveringsdeficit na 50 jaar activiteit.

In 1931 startten het stadsbestuur en enkele randgemeenten, samen met de Waterworks een nieuw waterbedrijf onder de naam “Antwerpse Waterwerken” (AWW). De eerste opdracht was: de achterstand op zuiveringsvlak inhalen en op zoek gaan naar een nieuwe waterbron. Het werd het Albertkanaal, waarvan het water door nieuwe oorlogsomstandigheden pas in oktober 1955 de installaties van AWW kon binnenstromen, dit is 70 jaar na de eerste kwaliteitsproblemen. Het Engelse bedrijf bleef nog in het bestuur vertegenwoordigd tot 1965, wanneer het opgeslorpt werd door de Imperial Continental Gas Cy. Dat betekende virtueel het einde van de Waterworks.

Van putwater tot kraantjeswater